Eva Saladin & Dirk Börner – Giovanni Antonio Pandolfi Mealli en tijdgenoten

20.00

Zondag 6 maart
Lutherse kerk 15:00

€20

Muziek tussen de stijlen in – vioolrepertoire uit het midden van de 17de eeuw

Artikelnummer: N/B Categorie:

Beschrijving

Muziek tussen de stijlen in – vioolrepertoire uit het midden van de 17de eeuw

Eva Saladin viool

Dirk Börner klavecimbel

 

 Marco Uccellini (1603/1610-1680)
uit
Sonate, Correnti et Arie op. 4 (Venetië 1645)
Sonata ovver Toccata Quinta “Laura Rilucente”
Antonio Pandolfi Mealli (1624-1687)
uit
Sonate à Violino solo op. 4 (Innsbruck, 1660)
Sonata Terza “La Monella Romanesca”
A.P. Mealli
uit Sonate à Violino solo op.3 (Innsbruck, 1660)
Sonata Quarta “La Castella”
Johann Jacob Froberger (1616-1667)
Toccata III in G-groot uit
Libro Secondo, 1649
Capriccio III G-klein uit
Libro Quarto, 1656
Antonio Bertali (1605-1669)
uit
Partiturbuch Ludwig (Handschrift, ca. 1662)
Sonata 25 in a-klein


-Pauze

Uccellini
uit Ozo Regio op. 7 (Venetië 1660)
Sonata Seconda
Dirk Börner
Partite sopra la Romanesca
Mealli
uit op. 4
Sonata Prima “La bernabea”
Bertali
uit Partiturbuch Ludwig
Ciaccona

 

Het centrale jaar van dit concertprogramma is 1660, het jaar waarin zowel Antonio
Pandolfi Mealli als Marco Uccelini hun bekendste bundels met vioolsonates
publiceerden. Het repertoire voor soloviool uit het midden van de 17de eeuw heeft
een speciale status in de muziekgeschiedenis, die eigenlijk niet eens een status is,
omdat deze tijd niet als stijlperiode is geclassificeerd: hij ligt slechts tussen twee zeer
belangrijke tijdperken van vioolrepertoire in.
De tijd ervóór wordt gekenmerkt door de vroege 17de-eeuwse Venetiaanse en
Noord-Italiaanse tradities, toen componisten als Dario Castello en Biagio Marini een
instrumentale stijl etableerden en zelfs expliciet muziek voor viool componeerden
(het was in die tijd nog gebruikelijk, dat muziek door meerdere instrumenten met
dezelfde toonomvang gespeeld kon worden).
In de tweede helft van de zeventiende eeuw ontstond er vervolgens in Zuid-
Duitsland en Oostenrijk een andere zeer vruchtbare periode in de geschiedenis van
de vioolmuziek, die begon bij Johann Heinrich Schmelzer en werd voortgezet door
o.a. Johann Jakob Walther en natuurlijk de beroemde Heinrich Ignaz Franz Biber.
De drie violisten Antonio Pandolfi Mealli, Antonio Bertali en Marco Uccellini waren
allemaal opgegroeid in Noord-Italië en onderwezen bij de meesters van de
plaatselijke muziektraditie, maar gingen hun eigen weg tegen het midden van de
eeuw, toen de stijlen begonnen te verschuiven.
Uccellini bleef in Italië werken als hofmusicus in Modena en Parma, en bleef
componeren in een soort “antieke” stijl, met veel contrapunt, delen met een toccata-
of canzona-achtig karakter, en ter afwisseling lichtvoetige danspassages. Zijn
muziek is harmonisch avontuurlijk en neemt altijd onverwachte wendingen.
Bertali en Mealli vertrokken daarentegen beide naar Oostenrijk: de eerste werd een
belangrijke naam in Wenen, de laatste in Innsbruck. Ze waren getuige van de
ontwikkeling van de bovenvermelde Oostenrijkste viooltraditie, en beïnvloedden
deze zeker met hun Italiaanse achtergrond.
Mealli publiceerde in Innsbruck twee boeken met vioolsonates. Zijn muzikale taal is
lyrisch en minder polyfoon, met expressieve momenten waarin de versieringen zijn
uitgeschreven. Hij gebruikt ook vaak een ostinato-bas, wat weliswaar in de hele
17de eeuw populair was, maar zich vooral tot één van de belangrijkste kenmerken
van de Oostenrijkste stijl ontwikkelde. In bijna elke sonate van Biber of Schmelzer is
er wel een deel met variaties over een bas te vinden: zijn ofwel oude bekende
basmodellen als de Passacaglia of Romanesca, of een zich herhalende baslijn die
door de componist zelf is geschreven.
Het grootste deel van Bertali’s werken werd nooit gepubliceerd en is verspreid over
verschillende handgeschreven bronnen. Het Partiturbuch Ludwig, een collectie van
meer dan honderd instrumentale stukken uit de 17de eeuw, die rond 1662
gereedkwam, bevat vele van Bertali’s vioolsonates: één ervan is een serie van
variaties over de Ciaccona, een ander traditioneel basmodel dat in vele bekende
composities voorkomt. Het model wordt door de verschillende componisten op alle
mogelijke manieren ingezet, maar de versie van Bertali is één van de meest
opzienbarende voorbeelden, met een tweeslachtig ritme, verschillende tempo- en
karakterwisselingen, en een spectaculaire rit door alle gebruikelijke toonsoorten in
een paar maten. Deze Ciaccona komt zelfs voor in meer dan één bron, wat heel
gemakkelijk te verklaren is: als Bertali deze sonate op meerdere locaties gespeeld
heeft, speelde hij zeker nooit twee keer precies hetzelfde, omdat hij natuurlijk over
het basmodel improviseerde.
De toetsenvirtuoos Johann Jakob Froberger, geboren in Stuttgart in 1616, is ook een
voorbeeld van een componist die met één been in de vroege 17de eeuw staat, maar
bijdroeg aan de ontwikkeling van nieuwe genres zoals de danssuite voor
klavecimbel. Zijn muziek is ook vaak programmatisch (ofwel: vertelt een verhaal of
beeldt iets uit) wat eveneens een belangrijk element van de muziek in de tweede
helft van de 17de eeuw werd. Froberger werkte gedurende het grootste deel van zijn
leven aan het Weense hof, maar hij reisde vaak door Europa om verschillende
centra van het muziekleven te bezoeken. Er is van zijn composities bijna niets
gepubliceerd: het meeste ervan overleefde in enkele losse manuscripten of
verspreid over collecties.
Het was in de zeventiende eeuw niet ongebruikelijk om een sonate op te dragen aan
een vriend, een werkgever, een collega, of een meisje. Mealli’s titel “La Castella”,
bijvoorbeeld, is een verwijzing naar Dario Castello, één van Mealli’s leermeesters en
voorbeelden tijdens zijn studie in Venetië. Uccellini zou zijn “Laura Rilucente” kunnen
hebben gewijd aan een sprankelende dame, en Mealli’s “Monella Romanesca” (een
stout meisje uit Rome) is werkelijk gebaseerd op het Romanesca-ostinato.
Wat de muziek van deze componisten verbindt, zijn de elementen van de stylus
fantasticus met hun grilligheid en effectvolle virtuositeit. Als muziek idiomatisch
geschreven is, klingt het instrument op zijn best, en technische uitdagingen staan in
dienst van de muzikale expressie.

Eva Saladin studeerde bachelor en master op moderne viool bij Kees Koelmans
en barokviool bij Lucy van Dael aan het Conservatorium van Amsterdam. In 2013
behaalde ze vervolgens haar masterdiploma op barokviool aan de Schola
Cantorum Basiliensis bij Leila Schayegh en David Plantier summa cum laude.
Tijdens haar studie in Basel hield ze zich intensief bezig met historische
improvisatie in de klas van Rudolf Lutz.
Tegenwoordig woont en werkt ze in Basel als freelance musicus. Haar werk
bestaat uit solistische optredens, recitals en kamermuziek met repertoire van
1600 tot 1850, evenals verschillende orkestprojekten. Ze verdiept zich in en
experimenteert met historische speeltechnieken en –stijlen en met versiering en
improvisatie door de eeuwen heen. In 2021 was ze artist in residence bij Festival Oude Muziek Utrecht. In november treed ze op bij Musica Antiqua Nova met haar ensemble Odyssee.

Dirk Börner Na zijn pianostudie aan het Conservatoire National Régional in Straßburg, legde Dirk Börner zich toe op barokmuziek. Hij studeerde cembalo bij Andreas Staier en Jesper Christensen aan de Schola Cantorum Basiliensis (Basel) en rondde zijn studie af met zijn diploma in geavanceerde solo-uitvoering.
Zijn vele concerten voerden hem door Europa, Noord- en Zuid-Amerika. Dirk Börner trad regelmatig op met de volgende ensembles: Stylus Phantasticus (Pablo Valetti – Violine, Friederike Heumann – C Viola da gamba), The Rare Fruits Council (Manfredo Kraemer – (Violin), Café Zimmermann (Céline Frisch – Cembalo) en Aux Pieds van Roy. Talrijke opnames (C. PH. E. Bach, J. Mattheson, D. Buxtehude, JM Hotteterre, JP Erlebach, A. Reincken, JS Bach, F. Mancini) met Alpha, Harmonia Mundi-France, Panclassic, Carpe Diem, Astrée Naïef, K 617, Accent en Raumklang. Er zijn ook veel radio-opnames met Radio de la Suisse Romande, Radio classique (Parijs), France Musique, de BBC, ORF, de Beierse evenals met de Norddeutsche Rundfunk.
In 2007 leidde Dirk Börner samen met Michael Form een ​​onderzoeksproject (“la plasticité du rythme”), gefinancierd door het Zwitserse Nationale Fonds dat de interactie van dans en muziek in Franse barokmuziek onderzocht.
In 2010 tot 2012 volgde Dirk Börner een cursus improvisatie bij Rudolf Lutz aan de Schola Cantorum (Basel). Sindsdien is hij lid van de onderzoeksgroep Basel Improvisation. Dirk Börner doceert cembalo, basso continuo, kamermuziek en historische uitvoeringspraktijk aan de University of Arts, Bern en doceert basso continuo en improvisatie aan het Conservatoire National Supérieur de Musique et de Danse in Lyon.Sinds zomer 2014 doceert hij historische improvisatie aan de Schola Cantorum Basiliensis.
Giovanni Antonio Pandolfi Mealli
Leven en werken
Pandolfi werd geboren in Montepulciano in 1624, waar hij werd gedoopt op 27 november, de tweede zoon van Giovanni Battista Pandolfi en de vierde zoon van zijn vaders tweede vrouw, Verginia Bartalini, de weduwe van Mario Mealli. Zijn naam bij de doop was Domenico; het lijkt erop dat hij de namen Giovanni Antonio aannam toen hij in een bepaald stadium van zijn leven religieuze ordes betrad. Zijn vader was de dienaar van een advocaat. Pandolfi’s stiefbroer Lorenzo, ongeveer 8 jaar oud, was castraatzanger geworden aan het hof van Krakau. Een andere stiefbroer, Giovan Battista Mealli, werd zanger in Venetië, waar Domenico en de rest van de familie zich rond 1630 bij hem voegden na de dood van de oude Pandolfi.
De annalen van het hof van Ferdinand Charles, aartshertog van Oostenrijk in Innsbruck vermelden dat Giovanni Antonio Pandolfi Mealli in 1660 aan het hof werkte. Er wordt aangenomen dat hij een opleiding tot musicus heeft genoten in Perugia. Hij verhuisde naar Innsbruck in 1652, en zijn sonates Opp. 2 en 3 zijn gewijd aan andere hofmuzikanten daar, van wie velen Italiaans waren. Hij verliet Innsbruck in 1662 en nam toen een positie in Messina in.
Van Pandolfi’s werken zijn zijn twee verzamelingen sonates voor viool en klavecimbel (Op. 3 en Op. 4), gepubliceerd in 1660 en zijn triosonates (Sonate Cioè Balletti), gepubliceerd in 1669, bewaard gebleven; ze zijn in het Civic Museum van Bologna. Er is geen spoor bekend van Pandolfi’s Opp. 1 en 2. De violist Andrew Manze gelooft dat de sonates uit 1669 het werk kunnen zijn van een andere componist met een gelijkaardige naam, hoewel de muziekhistoricus David McCormick pleit voor hun gemeenschappelijk auteurschap. Hij wijst erop dat Pandolfi op de titelpagina van de 1669 sonates (hoewel zonder de extra achternaam Mealli) wordt genoemd als een musicus van Messina, en dat de 1669 sonates zijn vernoemd naar hofmusici van die stad; een van hen aan de castraat Giovanni Marquett, die Pandolfi een paar jaar later zou vermoorden.
Pandolfi vermoordde Marquett in Messina op 21 december 1675 na een politiek argument in de Duomo. Pandolfi wordt beschreven in een hedendaagse kroniek als een “priester van Montepulciano”, en Marquett als “een brutale leek en eunuch”. Het meldt dat Pandolfi het zwaard van Marquett had gegrepen en hem ermee had gedood. Hierna vluchtte Pandolfi eerst naar Frankrijk of Catania en vervolgens naar Spanje, waar hij vanaf 1678 in de Koninklijke Kapel werkte. Hij bezocht Rome in 1679. In 1682 zou hij wonen in het huishouden van de pauselijke nuntius in Madrid, Savo Mellini Er zijn geen verwijzingen naar hem na het jaar 1687, dat het jaar van zijn dood kan zijn.
(Wikipedia)

Extra informatie

Datum, tijd en locatie

Zo. 6 mrt. 15:00 – Lutherse kerk

Ga naar de bovenkant